Hij/zij


Hij
Ik wil alle liefde die je me kunt geven
Zij
Dat lijkt me nogal hebberig. Denk je dat je de enige bent?
Hij
Dat kan me niet schelen. Als ik niet de enige ben, dan neem je gewoon de totale liefde die je kunt geven, trekt daar de liefde die je hem geeft vanaf en de liefde die je overhoudt wil ik.
Zij
En als hij meer wil?
Hij
Dan blijft er minder voor mij over. Je ziet, ik stel me zeer inschikkelijk op.
Zij
Maar je wilt alle liefde die ik je kan geven.
Hij
Ja.
Zij
Maar je stelt je zeer inschikkelijk op.
Hij
Ik wil dat je me liefde geeft. Zo niet alles, dan toch iets. Iets is beter dan niets.
Zij
Is één keer genoeg?
Hij
Maar het moet wel voldoende zijn.
Zij
Is twee keer genoeg?
Hij
Ik wil alle liefde die je me kunt geven.
Zij
Is drie keer genoeg?
Hij
Als je van de totale liefde die je kunt geven de liefde die je hem geeft af trekt.
Zij
Is vier keer genoeg?
Hij
Want als ik niet alles kan krijgen wil ik alles dat overblijft.
Zij
Is vijf keer genoeg?
Hij
Ook al is het nog zo veel.
Zij
Is zes keer genoeg?
Hij
Ik ben namelijk onverzadigbaar. Maar ik neem genoegen met een compromis.
Zij
Is zeven keer genoeg?
Hij
Al is het nog zo weinig.
Zij
Is acht keer genoeg?
Hij
Nooit is het genoeg. Ik word er gek van.
Zij
Is negen keer genoeg?
Hij
Omdat ik zo verrekte progmatisch ben. Omdat ik het laat afhangen.
Zij
Is tien keer genoeg?
Hij
Van jou? Jij mag het zeggen.
Zij
Is elf keer genoeg?
Hij
Zeg jij het maar.
Zij
Waarom?
Hij
Ik wil alle liefde die je me kunt geven. Maar niet tegen je zin.
Zij
Ga met me mee. Je dwingt me er toe.
Hij
Jij vraagt mij mee.
Zij
Jij maakt, dat ik me schuldig voel.
Hij
Dat moet jij weten.
Zij
Dus wil ik het goed maken.
Hij
Ik wil alle liefde die je me kunt geven. Maar niet tegen je zin.
Zij
Nou goed.
(Gaat weg)
Hij
Maar ik heb je zo nodig. Ik moet voor mezelf opkomen, maar ik wil je niks opdringen. Ik word er gek van.
(twee mannen in witte jassen nemen hem mee)
Hij
Hallo.
Zij
Hoi.
Hij
Mag ik naast je komen zitten?
Zij
Natuurlijk.
Hij
Ik weet alleen niks te zeggen. Ik weet nooit wat te zeggen, daarom ga ik ook nooit naast iemand zitten.
Zij
En toch kom je naast me zitten.
Hij
Ik heb niet zoveel zin om voor de zoveelste keer weer eens alleen te zitten. Dus heb ik de knoop maar doorgehakt.
Zij
En bevalt het?
Hij
Ik voel me nerveus. Ik weet niet wat ik moet zeggen, want ik heb het idee dat niets dat ik zou kunnen zeggen enige zin heeft.
Zij
Je zegt nu toch wat?
Hij
Ja.
Zij
Waarom moet het enige zin hebben?
Hij
Ik wil hier niet zitten egotrippen. Jij moet er ook wat aan hebben.
Zij
Je houdt me toch bezig? Als je tegen me praat.
Hij
Ik wou dat ik een clown was. Dan kon ik het gewoon doen. Dan hoefde ik niet bang te zijn.
Zij
Ben je bang?
Hij
Voor wat je ervan vindt. Ik zit hier en praat wat tegen je. Maar vind je het leuk. Amuseer ik je.
Zij
Ik lach je niet uit. Ik heb nog nooit zo met iemand gepraat.
Hij
De meeste jongens gaan op de versiertoer.
Zij
Jij ook.
Hij
Ik beng bang. Ik durf het niet.
Zij
Je durft het wel. Je praat met me.
Hij
Ik bleef altijd in een hoekje staan, in de buurt. Ik wou wel. Maar ik was bang.
Zij
Jij gaat op jouw versiertoer.
Hij
Ik ben nog steeds bang. Maar ik ben meer dan bang. Ik ben bang en spring toch in het diepe.
Zij
Je vindt dat er eindelijk eens wat moet gebeuren. Je zet je angst opzij.
Hij
Ik kan niet aan de kant blijven zitten kleumen. Ik moet wat doen. Verdrinken of zwemmen. Ik probeer, ik zie wel.
Zij
Je wilt niet verdrinken.
Hij
Maar ik wil leven! Ik moet het diepe in.
Zij
Maar je bent bang. En nu praat je, ben je het diepe ingesprongen en denk je er niet meer aan.
Hij
Ik wil alle liefde die je me kunt geven.
Zij
Jij gaat op jouw soort versiertoer.
Hij
Maar niet tegen je zin.
Zij
Je dwingt me.
Hij
Ik heb je nodig. Ik moet voor mezelf opkomen maar ik wil je niks opdringen.
Zij
Jij maakt dat ik me schuldig voel.
Hij
Ik wil alle liefde die je me kunt geven. Maar niet tegen je zin.
Zij
Nou goed.
(Gaat weg)
Hij
Ik word er zo moe van.
(kruipt in elkaar op de bank. Twee mannen in witte jassen dragen hem weg)
Hij
Ik wou dat ik niet weg hoefde te gaan.
Zij
Ik wou dat je kon blijven.
Hij
Gek, dat wou ik ook net zeggen. Ik wou dat ik kon blijven.
Zij
We zijn nog lang niet uitgepraat.
Hij
We hebben ook niet zoveel gezegd.
Zij
Je geeft me geen kans. Je wilt zelf niet.
Hij
Vrijen is zoveel makkelijker.
Zij
Alsof dat zoveel helpt.
Hij
Geef me de kracht. Maak dat ik durf te praten.
Zij
Praat.
Hij
Maar ik kan niet blijven. Beloof me dat je gauw bij me komt. Ik weet niet waar jij zit.
Zij
Ik schrijf je.
Hij
Ik wil niet schrijven. Ik wil met je praten.
Zij
Maar als we bij elkaar zijn wil je liever vrijen.
Hij
Geef me de kracht. Jij kunt maken dat ik praat. Vraag me dingen.
Zij
Nee verdomme. Altijd ben ik het die wat moet doen. Je stimuleren. Zet zelf eens de eerste stap.
Hij
Je weet hoe moeilijk ik dat vind.
Zij
Daarom juist. Maak dat het niet moeilijk is. Laat het maar gebeuren. Je ziet wel wat er van komt.
Hij
Ik zeg ook vaak: ik zie wel. Maar niet op het persoonlijke vlak. Dat is te belangrijk.
Zij
Ja.
Hij
En ik kan niet blijven.
Zij
Nee.
Hij
Maar ik wou dat het wel kon.
Zij
Ik ook.
Hij
Maar we praten nu toch verdomme! Wat een manier om afscheid te nemen.
Zij
Ik wou dat je kon blijven.
Hij
Maar waarom moet ik weg?
Zij
Mijn ouders.
Hij
Ga met me mee.
Zij
Ik heb niets bij me. Ik kan niet zomaar.
Hij
Wil je?
Zij
We zijn nog niet uitgepraat.
Hij
Wil je?
Zij
Ik wou dat je niet weg hoefde.
Hij
Wil je?
Zij
Je wilt dat ik tegen je praat.
Hij
Maar niet tegen je zin.
Zij
Ik ga met je mee. Ik bel wel. Ik zie wel.
(samen af)
(samen op de bank)
Zij
(lacht)
Hij
Waarom lach je?
Zij
Om jou. Je doet zo maf. Je bent zo lief.
Hij
Ik probeer zo lief mogelijk voor mensen te zijn.
Zij
Maar doordat je zo maf doet komt niemand het te weten.
Hij
Behalve als ze érg lullig tegen me doen.
Zij
Omdat je iedereen ontwijkt.
Hij
Dan probeer ik ze te ontwijken, ik wil geen mensen wetsen.
Zij
Want als je iedereen ontwijkt is er ook nooit iemand om te weten te komen hoe lief jij bent.
Hij
Omdat ik te goed weet hoe het is om gekwetst te worden.
Zij
Je kwetst iemand niet door met ze te gaan praten.
Hij
Ik wil het niet tegen hun zin doen.
Zij
Nu is het genoeg! Wat ben jij voor een mafkees? "Ik wil het niet tegen hun zin doen". En tegen de jouwe?
Hij
Ik ben te afhankelijk van andere mensen.
Zij
Dus maar van alles tegen je zin in?
Hij
Ik schik me in m'n lot.
Zij
Je stelt je te afhankelijk op!
Hij
Ik kan nniet zeggen: oh, nou dan niet.
Zij
Je stelt je te afhankelijk op!
Hij
Ik kan niet onafhankelijk zijn.
Zij
Je stelt je te afhankelijk op!
Hij
Want ik ken maar zo weinig mensen.
Zij
Dat is je eigen schuld.
Hij
Het is een vicieuze cirkel.
Zij
Dan moet je die doorbreken.
Hij
Help me.
Zij
Ik word zo moe van jou.
Hij
Help me.
Zij
Jou helpen is je meesleuren. Je stribbelt tegen.
Hij
Het is niet makkelijk om te veranderen. Ik kan het niet alleen. help me.
Zij
Ik word zo moe van jou. Je doet zelf niets.
(gaat weg)
Hij
Ik heb je nodig. Het is zo moeilijk om te veranderen. Ik kan het niet alleen. Ik word er gek van.
(kruipt in elkaar op de bank. Twee mannen in witte jassen dragen hem weg).
Zij
(als psychiater)
Hoe ben je hier zo gekomen?
Hij
Ik kon er niet meer tegen. Om alleen te zijn.
Zij
Hoe kwam dat zo?
Hij
Ik kende niet veel mensen. De contacten die ik had knapten af. Nieuwe contacten waagde ik me niet aan. Omdat alles dat ik geprobeerd had mis ging. Ik liet het van het toeval afhangen. Maar het toeval sloeg niet toe.
Zij
Waarom liep het mis?
Hij
Ik weet het niet.
Zij
Denk eens na.
Hij
Misschien omdat ik teveel nadenk over wat ik doe. Ik denk zo vaak van zal ik dit wel doen en hoe zal ik het doen dat ik niet aan het doen toekom. Ik wil er zeker van zijn dat er geen vervelende gevolgen zijn.
Zij
Je wilt niet dat wat je doet je later gaat opbreken?
Hij
Precies, ik ga na wat de gevolgen kunnen zijn en als er dan iets tussen zit dat me niet prettig lijkt, dan doe ik het niet.
Zij
Jij doet dingen niet zomaar, nee, je probeert eerst te ontdekken wat er gebeurt als je iets doet.
Hij
Ja, ik durf niet zomaar iets te doen, zonder te weten wat ik precies doe en wat er van gaat komen. Ik durf dat risico niet te nemen.
Zij
Maar... hoe kun je dan leven? Hoe kom je zo toch tot iets doen?
Hij
Nou, het is natuurlijk niet alles waar ik zo bij nadenk. De dingen waar ik persoonlijk het meest bij betrokken ben, daar denk ik het meest bij na, en het meest ook bij mensen die ik niet ken. Mensen die ik ken weten wie ik ben.
Zij
Wat bedoel je daar precies mee?
Hij
Eh nou, die weten al meer over me, dus die gaan niet alleen af op wat ik dan doe.
Zij
Ze hebben je vaker meegemaakt.
Hij
Ja, voor hun is de eerste indruk niet zo belangrijk.
Zij
Begrijp ik je goed dan dat je tegenover mensen die jou niet kenne, die wel op die eerste indruk afgaan, dat je op die mensen geen slechte indruk wilt maken?
Hij
Ja, ja, dat is het.
Zij
Waarom niet?
Hij
Ik denk, eh, omdat ik als ik die mensen wil leren kennen dat niet bij voorbaat onmogelijk wil maken doordat ze me onaardig gaan vinden en gaan ontwijken.
Zij
Je bent bang dat mensen door je gedrag gaan denken he gat wat een klootzak zodat je niet verder met ze kennis kunt maken.
Hij
Ja.
Zij
Heb je enig idee hoe dat komt?
Hij
Nee.
Zij
Denk eens na.
Hij
Ik zou het niet weten.
Zij
Zullen we dan samen proberen er achter te komen?
(samen af)
Hij
(lacht)
Zij
Waarom lach je?
Hij
Om mezelf. Ik ben gek.
Zij
Omdat je om jezelf lacht?
Hij
Ik heb mezelf gek gemaakt.
Zij
Ik ben gek gemaakt.
Hij
Omdat ik altijd op de achtergrond bleef.
Zij
Ik kon er niet meer tegen!
Hij
Ik heb mezelf gek gemaakt.
Zij
Ze maakten me gek.
Hij
Ik kon er niet meer tegen.
Zij
En vooral m'n ouders.
Hij
Ik wilde meer dan niks.
Zij
Ze proberen je in hun greep te houden tot je net zo bent als zij.
Hij
Maar ik durfde er nooit om te vragen.
Zij
Maar ik wilde niet net zo worden als zij.
Hij
Dus zei ik maar niks. deed ik maar niks.
Zij
Dus moest ik tegen ze vechten. Tegen iedereen die me niet mezelf wilde laten zijn.
Hij
Tot ik er niet meer tegen kon.
Zij
Tot ik er niet meer tegen kon.
Hij
Ik heb mezelf gek gemaakt.
Zij
Ze maakten me gek.
Hij
Ze maakten me gek.
Zij
Wie?
Hij
De mensen die me maakten.
Zij
Omdat ze je niet jezelf wilden laten zijn.
Hij
Omdat ik niet mocht kiezen wie ik wou zijn.
Zij
Ze probeerden je in hun greep te houden tot je net zo was als zij.
Hij
Maar ik wilde niet zo worden als zij.
Zij
Dus moest je tegen ze vechten.
Hij
Tot ik er niet meer tegen kon.
Zij
We zitten met hetzelfde probleem.
Hij
We zijn allebei gek.
Zij
Ze kwamen op me af, wilden me versieren, me dwingen.
Hij
Ik durfde nooit.
Zij
Ik vocht, ik wilde hun manier van leven niet.
Hij
Ik durfde nooit.
Zij
Ze bleven maar komen. Ik werd er gek van.
Hij
Ik durfde nooit. Ik werd er gek van.
Zij
We zijn allebei gek.
(lange stilte)
Hij
Ben je boos op me?
Zij
Ik boos op jou? Waarom zou ik?
Hij
Omdat ik niks zeg.
Zij
Ik zeg toch ook niks.
Hij
Omdat ik de conversatie niet op gang hou.
Zij
Moet dat dan?
(stilte)
Hij
Ik... ik ben hartstikke blij dat je niet weg gaat.
Zij
Ik niet. waar moet ik heen? Overal loeren ze op me. Van die jongens die me willen versieren.
Hij
Godverdomme, jij bent nergens veilig. Ik wou... ik wil zeggen dat ik blij ben dat je me niet in de steek laat. Omdat ik de coversatie niet op gang hou. nderen doen dat wel. Jij bent nergens veilig. Godverdomme!
Zij
Waarom?
Hij
Ik wil je niet versieren. Maar ik heb je nodig. God verdom me!
Zij
Waarom?
Hij
Ik wil het niet! Ik wil niet pathetisch en zielig doen. Ik wil niet alleen zijn. Ik wil niet versieren. Ik wil niet niet mezelf zijn. Ik wil niet stil in een hoekje bijven zitten. Ik wil niet krampachtig en geforceerd en gespannen en moeizaam en dom en grauw en grijs en krom en eng en houterig en stijf doen. Ik wil niet afhankelijk zijn. ik wil niet niet anders kunne. Ik wil niet, ik wil niet, ik wil niet. Godverdomme!
Ik wil met rust gelaten worden, maar ik wil niet alleen zijn. Maar altijd zal de eenzaamheid me achtervolgen want ik wil wel en ik wil niet.
Doe jij alsjeblieft de eerste stap.
(ze pakt hem stevig vast)
Zij
Jij bent ook nergens veilig. Voor jezelf. We zijn geen van beiden ergens veilig.
Hij
Behalve bij elkaar misschien.
(lange stilte. Ze houden elkaar stevig, ja krampachtig vast)
Hij
Laat me nooit meer gaan. Nee zo moet het niet. waarom dan niet? Als je geen van beide zwemmen kunt en je springt in het diepe verdrink je ook? Maar waarom zo je in het diepe springen?
Zij
Omdat de badmeester achter je staat om je er in te duwen, let maar op. Zo gauwwe ons veilig voelen zal hij het doen. Omdat hij denkt: nu kan het. Mar hoe moet je anders leren zwemmen? Alleen, je leert het nooit. Er is niemand die de moeite neemt om het je te leren. Niemand die kan zwemmen zal je zeggen ga met me mee dan zal ik je zwemmen leren. En iemand die het ook niet kan kan je alleen maar helpen het niet meer zo erg te vinden dat je het niet kan.
(lange stilte)
Zij
Wat moeten we nou?
Hij
Ik weet het niet.

22 nov. 1977 / 3 mrt. 1978