Zendingsverhaal
Ik had teveel slaappillen genomen. Toen ik wakker werd bevond ik me in een of ander mistig vertrek en tegenover me zat een rijzige figuur. Toen ik hem - of haar, dat kon ik niet ontdekken - beter bekeek besefte ik dat ik God niet was.
"Inderdaad" zei God, "IK ben God, en niemand anders. En dat jij gelooft dat JIJ God bent daar kan ik inkomen, want dat gelooft iedereen graag van zichzelf. Maar dat je gelooft dat iederéén God is..." "Ik had het niet van mezelf" wierp ik tegen. "Dat is geen excuus" zei God, "JIJ bent toch maar degene die het gelooft. Die het óók gelooft, kan ik misschien beter zeggen. Maar goed, genoeg over die belachelijke theorieen van jou - of van wie dan ook. Jij had dus genoeg van het aardse bestaan.".
"Ja God" zei ik ootmoedig en biechtte op hoe ik me jarenlang door allerlei depressies heen geworsteld had, jaar in jaar uit tot het me eindelijk teveel was geworden.
"Ik vind je maar een slappe vaatdoek als ik dat zo hoor" zei God, "Ik dacht dat ik destijds iets geschapen had dat meer beloofde. Maar enfin, ik vind dus dat jij wel wat meer van je leven had kunnen maken. Je was met schrijven bezig en met muziek, en niet eens zo onverdienstelijk, als ik dat als leek even beoordelen mag. Ik vind dus dat je maar weer terug moet om het nog eens opnieuw te proberen".
"Ach nee God, doet u me dat nou alstublieft niet aan" smeekte ik maar Hij was onverbiddelijk en ik moest terug de wrede wereld in. "En waag het niet om er weer met de pet naar te gooien!" riep Hij me nog na. "Ik stuur je net zolang terug tot je iets zinnigs met je leven gedaan hebt!".
Daar was ik dan, terug in het leven. God had me teruggezet vlak voor het moment dat ik teveel slaappillen had genomen (wat ik nu dus nog niet gedaan had). Ik zat op de rand van mijn bed met het flesje waar ze in zaten in mijn rechterhand. Evenals toen zat ik er afwezig naar te staren. Het enige dat anders was, was dat ik me er nu van bewust was dat het niets uit zou halen om er gebruik van te maken. Dus nam ik er maar gewoon eentje en kroop tussen de lakens.
De volgende ochtend zag de wereld er heel anders uit. Zacht fluitend kleedde ik me aan, schoor me voor het eerst in veertien dagen weer eens, at vier boterhammen en ging naar m'n werk. Waar alles nog steeds hetzelfde was, niemand wist van mijn zelfmoordpoging en dat ik daarvoor bij God op het matje geroepen was, en met post inpakken, nieuw binnengekomen verzoekschriften tot uitvaardiging van een rechterlijk bevel tot betaling inschrijven, adressen typen op enveloppen en rode kaarten voor verzending per aangetekende post met bericht van antwoord, stempeltjes zetten en heen en weer lopen van kast naar bureau naar bureau naar vensterbank, werd het half elf. Het tweede rondje koffie op de afdeling. Ik had net het een of andere karwei afgemaakt dus dronk ik mijn koffie niet tijdens het doorwerken op, maar schoof alles aan de kant en ging er even rustig voor zitten. Dit was toch geen leven voor mij! peinsde ik. Het werk was in zichzelf wel redelijk afwisselend, nu deed je dit en dan deed je dat, maar het was toch wel elke dag hetzelfde nu dit en dan dat.
Ach, dacht ik, zat ik maar thuis een grapefruit met een scherp mes in tweeen te snijden en daarna met hetzelfde mes het vruchtvlees los te maken van de rand, om daarna met een wat groot uitgevallen theelepeltje de vrucht leeg te lepelen, eerst de ene helft en daarna de andere. Maar nee, ik zat hier koffie te slurpen die, gelet op de gemiddelde kwaliteit van kantoorkoffie, nog redelijk te drinken was. Ik zuchtte eens diep, nam de laatste slok en stond op om het lege kopje op de balie neer te zetten. Of zou ik maar eens een wereldreis gaan maken? Geld had ik er wel voor, ik moest gewoon even m'n ontslag nemen en dan ging ik.
Maar ook dat is altijd hetzelfde, bedacht ik anderhalve week later, die gedachten over weggaan en zo. Want mooi dat ik er nooit wat van laat komen. Ik foeterde mezelf dus nog maar eens flink uit en begon aan een week lang moed scheppen, tot ik genoeg bij elkaar had om naar m'n chef toe te stappen en te zeggen dat ik over twee dagen weg ging. "Jamaar dat gaat zo maar niet" zei die, "Je bent een zeer gewaardeerde kracht hier op de afdeling, wie weet wat voor iemand we voor jou in de plaats krijgen?"
"Ik ben daarnevens ook uitzendkracht" zei ik, "en kan direkt weggaan wanneer ik wil. Wat u zegt was voor mij ook wel een beetje een probleem weet u. Ik ben niet zo blind dat ik m'n eigen kwaliteiten niet zie, maar ik geloof niet dat het goed is als het reilen en zeilen hier op de afdeling voor een groot deel van mij afhankelijk is." Dat klonk met opzet een beetje aanmatigend en zo kwam het ook over, want mijn chef zei: "Nounou, dat valt nu ook wel weer mee. Goed, als je echt weg wilt, dan zal ik je niet tegenhouden".
Zo stond ik dan een paar dagen later aan te kijken tegen de buitenkant van het gebouw waar ik anders om dezelfde tijd achter mijn bureau druk bezig was een bak koffie naar binnen te slurpen. "Wat zal ik nu eens gaan doen?" vroeg ik aan mezelf.