Hameln, 1912


Op een dag stond hij voor me en vertelde me dat ik was uitverkoren voor een schone taak. Hij voerde me mee aan zijn arm naar de plek van zijn keuze, de bron in het midden van het dorp.

Ik moest hem wassen. Hij kleedde zich uit en reikte mij de zeep. Er was geen waslap, zoals in ons land gebruikelijk is. Met de zeep in mijn handen moest ik hem wassen.

Hij vroeg mij hoe hij aanvoelde. Zacht, zei ik, maar dat kan ook door het schuim komen. Hij vroeg mij of ik niet nat werd. Het is niet erg, zei ik. Hij vroeg mij of ik me niet liever uitkleedde. Ik legde de zeep neer en liep van hem weg.