De doorsnee Middeleeuwse landheer


De doorsnee Middeleeuwse landheer besteeg zijn vurig ros en reed naar zijn burcht toe. Het was een sterke vesting, want al zijn leenmannen hadden elk een goede steen bijgedragen en hij had veel leenmannen.

Hij was erg rijk, want elke geldschieter bij wie hij in de schuld stond liet hij onthoofden, en dan was diens moeizaam bijeengeroofde kapitaal natuurlijk verbeurd verklaard en aan de landheer toegevallen. Het was een leuk spel dat hij met deze heren speelde vond hij, en hij deed het zelfs als de bodem van zijn schatkist nog lang niet in zicht was, zozeer hield hij van leuke spelletjes. Hij had ook een heleboel volgelingen, want iedereen die dat niet wilde zijn liet hij doodeenvoudig ophangen; en omdat de meeste mensen liever in leven blijven, traden ze dan maar bij hem in dienst.

Als hij eens een weddenschap afsloot - en dat deed hij regelmatig want zoals gezegd was hij verzot op leuke spelletjes - en verloor, dan liet hij zijn tegenstander radbraken en had dan alsnog gewonnen gezien het feit dat de ongelukkige er aan dood was gegaan en daarom natuurlijk niet gewonnen kon hebben. In een duel of een oorlog liet hij de mensen die niet aan zijn kant stonden vierendelen, zodat er nog maar weinig tegenstanders overbleven. Meestal waren die "van den bloede" en als hij ze niet omkocht met het geld van de belastingen die hij hief - bijvoorbeeld omdat ze zich niet líeten omkopen - dan liet hij ze eenvoudigweg verdrinken door een van zijn toegewijde vazallen. Zo kunnen wij zien dat hij een redelijk succesvol man was. en daar had hij vrede mee, totdat er op een dag iets vreselijks gebeurde.

Hij begon na te denken. Dat komt wel vaker voor bij het ouder worden, en ook in dit geval had het catastrofale gevolgen kunnen hebben. De doorsnee Middeleeuwse landheer kreeg namelijk een beetje spijt van zijn wandaden. Gelukkig vermande hij zich en zag al gauw in dat spijt hebben voor hem geen enkel nut had, want het geld dat je hebt moet je toch allemaal weer uitgeven en de mensen die je hebt laten ombrengen kun je er niet weer levend mee maken. Hij nam zich voor om alleen nog maar na te denken als hij er zin in had en absoluut zeker was dat het resultaat ervan niet zou zijn dat hij spijt kreeg. Één van die zeldzame ogenblikken leverde het fantastische plan op om zich onder de groten der aarde te scharen, en wel door de diepste diepten van de oceaaan te gaan exploreren.

Hij wist precies waar dat was: de geul van Mariana, ver ten oosten van Azië. In een bootje voer hij daarheen, vergezeld door zijn kanselier, een leenman en een rivaal in de liefde. De rivaal in de liefde mocht het eerst beneden gaan kijken, met een gewicht aan zijn benen wel te verstaan, om beter te kunnen zinken. Hij kwam niet terug, dus stuurde de doorsnee Middeleeuwse landheer zijn kanselier er achter aan, zonder gewicht ditmaal zodat hij makkelijker terug zou kunnen komen om verslag uit te brengen. Hij spartelde wat aan de oppervlakte totdat hij een klap op zijn kop kreeg met een roeispaan en toen ging ook hij de peilloze diepten verkennen.

Toen ook de kanselier niet terugkwam begon de doorsnee Middeleeuwse landheer zich af te vragen hoe dat kwam. Kennelijk is het me niet gegeven, mompelde hij bij zichzelf, em mijn leenman is te kostbaar om het een derde keer te proberen - bovendien moet ik dan zelf roeien straks, dus laten we het verder maar vergeten. "We gaan terug" zei hij tegen de leenman en die pakte de roeiriemen en deed zijn best. Na een rustige boottocht kwamen ze terug in hun vaderland en zo bleef de doorsnee Middeleeuwse landheer wat hij was: een doorsnee Middeleeuwse landheer.

oorspronkelijk 70/71 - herschreven 21-1-1981 Albert Visser